
Hij was heel blij met de nieuwe computer op zijn kamer, tot het moment dat er iets vreemds gebeurde. Daarna was hij vooral bang dat hij zijn computer kwijt zou raken. Er was namelijk iets gebeurd waarover hij met niemand kon praten. Nou ja, dat was misschien niet helemaal waar. Hij kón het natuurlijk wel aan zijn moeder vertellen, maar dat durfde hij niet. Ze zou vast en zeker zijn computer weghalen en dan was alle pret voorbij. En die was nog maar net begonnen. Misschien zou ze het ding zelfs buiten bij het vuilnis zetten. En dan mocht hij natuurlijk nooit meer een eigen computer. Hij hoorde het haar al zeggen: ‘Simon, wees nu toch eens voorzichtig!’ Dat zei ze zo vaak. Ze was altijd bezorgd om hem. Dat kwam omdat hij in een rolstoel zat.
Als zijn moeder wist wat hij deed, dan zou ze hem dat meteen verbieden. ‘Veel te gevaarlijk,’ zou ze zeggen, uit angst dat hij gewond kon raken. Nee, dat risico kon hij niet nemen. De enige die wist wat er gebeurd was, was Frans, de grote roodharige kater met de witte punt aan zijn staart. Frans was bijna altijd bij hem en sliep ’s nachts op zijn bed. Zo wist hij dus ook wat er gebeurd was die avond laat. Frans was dan ook de enige met wie hij erover kon praten. Alleen kon dat maar één keer per maand. Hij kon haast niet wachten tot het weer zover was.
Officieel mocht Simon maar één uur per dag computeren van zijn moeder. Belachelijk vond hij dat. Zeker in zijn situatie. Daar hield hij zich dan ook mooi niet aan. In het begin had hij dat nog wel gedaan, maar toen zijn moeder een paar keer had gezien dat hij na een uurtje Mine Craft-spelen braaf Harry Potter was gaan lezen, had ze het nooit meer gecontroleerd. Het was niet eerlijk, vond hij: zijn klasgenoten die wél konden lopen, hadden veel meer mogelijkheden om leuke dingen te doen dan hij. Vaak kon hij alleen maar meekijken met de echte spelletjes die ze speelden.
Urenlang in je rolstoel aan de rand van het voetbalveld staan en je vrienden tegen een bal zien trappen, ging op den duur vervelen. Vooral omdat hij zelf zo ontzettend graag mee wilde rennen. Tien jaar was hij en hij had nog nooit gevoetbald. Elke dag droomde hij ervan en hij volgde alle wedstrijden die hij maar kon volgen op tv.
In het begin van het spel hielden zijn vrienden altijd nog wel even rekening met hem en kwamen ze om de beurt een praatje met hem maken, of ze lieten hem de bal ingooien, maar na een tijdje gingen ze zo op in hun eigen spel dat ze hem vergaten.
Simon ging zich dan vreselijk vervelen en rolde dan maar weer naar huis om computerspelletjes te spelen. Vaak speelde hij ’s avonds, als zijn moeder sliep, gewoon door met zijn koptelefoon op. Zo merkte zijn moeder er niets van. Hij hoopte maar dat hij wat er was gebeurd voor haar verborgen kon houden. Het scheelde dat dat maar één keer per maand hoefde.
Vorige week maandag was het gebeurd, nu precies een week geleden. Hij was Hay Day aan het spelen, een computerspelletje dat hij eigenlijk al een tijdje niet meer zo leuk vond, maar Mine Craft – het spel waar hij zowat aan verslaafd was – was vastgelopen en hij verveelde zich weer eens ontzettend. Dus was hij maar weer begonnen met Hay Day waarin hij zijn niet-bestaande oom moest helpen op een niet-bestaande bedrijvige boerderij. Uiteindelijk oogstte hij toch nog met zijn tong uit zijn mond massa’s digitale groenten en verzorgde hij de tekenfilm-achtige kippen, want hij wilde toch winnen. Hoe dan ook. Kater Frans zat zoals altijd op het bureau met zijn neus haast tegen het scherm gedrukt mee te kijken.
Op het computerscherm was het die avond een drukte van belang. Dat kwam ook door alle muziekjes, piepjes en plopgeluiden. Net toen Simon de zogenaamde ijsjes wilde gaan verkopen, was het gebeurd. Iets knalde hard tegen de binnenkant van zijn scherm. Frans was geschrokken op de grond gesprongen en zelf was hij van schrik achteruit gerold.
Hij staarde naar het scherm dat een beetje leek te bubbelen. Pas na een halve minuut ofzo kwam het golvende beeld tot rust. Frans sloop onder het bed vandaan en sprong op Simons schoot. Samen keken ze hoe op het gras aan de waterkant in het computerspel een witte voetbal met zwarte vlekken zachtjes heen en weer stuiterde. Simon had die bal nog nooit in dit spel gezien. Wat nog vreemder was: het spel was helemaal tot stilstand gekomen en er waren ook helemaal geen geluiden meer. Toen was Simons oog op de rechter bovenhoek van zijn beeldscherm gevallen.
Er zat een barst in het scherm. Simon schrok. Het was geen hele grote barst, maar niettemin een barst. Als zijn moeder dat zag…
De voetbal lag stil op het gras. Frans sprong op het bureau en bleef aan de rand zitten om er vanaf een veilige afstand naar te kunnen staren. Zijn staart zwiepte heen en weer van opwinding. Voorzichtig reed Simon zijn rolstoel wat naar voren. Wat was dat?
Het leek wel alsof er in de verte iemand op hem af kwam. Aan de horizon zag hij een bewegend stipje dat steeds groter werd. Naarmate het dichterbij kwam, zag hij dat het een jongen was. Een jongen die rende.
De jongen, die van zijn leeftijd leek, droeg een oranje voetbalshirt op een witte korte broek, met daaronder oranje voetbalkousen in zwarte voetbalschoenen met witte strepen. Hij pakte de bal op en liep naar voren. Steeds verder naar voren.
De jongen kwam zo dichtbij dat zijn hoofd steeds groter werd. Tot het zo dichtbij was dat het topje van zijn neus platgedrukt werd tegen de binnenkant van het computerscherm. Frans deinsde terug met dikke staart, zijn rugharen overeind. Simon rolde achteruit.
Twee vrolijke bruine ogen keken Simons slaapkamer in.
‘Hoi, kom je meespelen?’ vroeg de jongen.
Simons mond viel open en Frans blies naar het scherm.
‘Hoe…?’ begon Simon.
‘Kom,’ zei de jongen. ‘We hebben niet zoveel tijd. Dit werkt alleen bij volle maan en dat is het vanavond. Het is maar één keer per maand volle maan, wist je dat? Hij stak zijn hand uit.
Simon slaakte een kreet van schrik toen de hand uit het computerscherm de kamer in reikte.
‘Niet schrikken, het is hartstikke leuk hier. Kom mee voetballen,’ zei de jongen.
‘Maar ik kan niet lopen,’ zei Simon zacht.
‘Haha,’ lachte de jongen. ‘Dat is nu juist het mooie: hier kan alles. Je kunt hier allemaal dingen die je stiekem heel graag wilt maar niet kunt. Kom!’
Aarzelend stak Simon zijn hand uit.
‘Neem je kat ook mee,’ zei de jongen. ‘Die heeft ook zo zijn geheime wensen.’
Met in zijn rechterhand de hand van de jongen en onder zijn linkerarm kater Frans werd Simon het beeldscherm in getrokken. Aan de andere kant landde hij verend op beide voeten in het zachte gras.
‘Potverdorie,’ zei kater Frans. ‘Dit is cool zeg!’
Simon staarde naar zijn kat.
‘Ik zei het toch,’ zei de jongen. ‘Je kat heeft ook verlangens.’
Frans knikte. ‘Ja, Simon, ik wilde zo graag eens een keer echt met je praten. Van kat tot mens. Weet je wel.’
Simon knikte sprakeloos.
‘Ik heet Karim,’ zei de jongen.
‘Ik ben Simon,’ antwoordde Simon.
‘Weet ik,’ zei Karim. ‘Kom, we gaan op pad. Daar achter de schuur wachten de andere negen spelers en het andere elftal. We hebben de hele nacht, zolang de maan op aarde zichtbaar is.’
‘Cool,’ zei kater Frans. Kauwend op een grassprietje huppelde hij achter de twee jongens aan. Het zou een mooie wedstrijd worden, dat wist hij zeker.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Hij was heel blij met de nieuwe computer op zijn kamer, tot het moment dat’ is van Thijs (10 jaar) via Marloes Smit-Paesschen. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020