Zo plotseling als het kwam verdween het ook weer. Dat was al de vierde keer in korte tijd. Ze stonden voor een raadsel. Meike liet de voeten van het meisje los, terwijl haar vriendin haar voorzichtig toedekte, de oranje fleecedeken tot net onder de kin.

‘Heb jij al bereik?’ vroeg ze, met een sceptische blik richting boomtoppen.
Francis schudde haar hoofd. ‘Nee en mijn telefoon is bijna leeg.’ Haar vingers harkten afwezig in de bosgrond.
De vrouwen keken naar de magere contouren van het meisje die zich nauwelijks aftekenden onder de dunne stof. Alsof ze te zwak was om invloed op materie te hebben. Alsof er eigenlijk niet echt iemand lag.
‘Ik heb geen idee waar we zijn,’ zei Meike. Ze deed haar best om het luchtig te laten klinken, een beetje zoals je een voorstel kon doen in de trant van “waar zullen we eens gaan eten?”
Het was een onzalig plan geweest om meteen na de lange reis de omgeving te willen verkennen, maar ze hadden er alles uit willen halen. Hun eerste vakantie in twee jaar, daar ging je niet lichtzinnig mee om.
‘De positieve kant is dat je hier niet op je hoede hoeft te zijn voor persfotografen,’ merkte Francis op.
‘Dat mag ik hopen’ zei Meike. ‘Straks gaat ze dood en dan staat het alsnog in alle kranten.’ Ze moest er niet aan denken. Ook al kon ze er niets aan doen, haar rivalen zouden ervan smullen. Waar rook was, was vuur. Ze lag onder een vergrootglas na haar meest recente relatiebreuk en had er geen zin meer in, in dit bestaan waarin ze verstrikt leek en dat haar verstikte. Een paar keer had ze gespeeld met de gedachte er zelf maar een eind aan te maken. Ze was wel klaar met dit leven vol onechtheid en schijnliefde. Klaar met de jaloezie, de eenzaamheid en al het gedoe. Dat ze hier nu was, was te danken aan Francis die haar uit haar depressie wilde trekken. Dat was zo lief, vooral als je bedacht hoe haar vriendin er zelf voor stond, dat ze niet de moed had gehad te weigeren. Er klonk geritsel onder de deken en snel fixeerde ze de voeten van het meisje met haar beide handen op de grond. Francis deed hetzelfde bij de schouders.
Voor de vijfde keer sinds ze haar hadden gevonden, begon het lichaam van het meisje te schudden. Haar gezicht bleef bleek en uitdrukkingsloos. De ogen gesloten. Het was een trage wave-achtige beweging die begon bij de onderbenen die een stukje van de grond kwamen terwijl de voeten met de aarde verbonden bleven. De weer dalende benen liftten vervolgens als een hefboom bekken en buik omhoog, waarna dezelfde beweging zich doorzette naar de borst om te eindigen bij het hoofd en weer terug te keren bij de benen.
‘Ik ben zo blij dat ik hier met jou ben,’ zei Meike. Met grote ogen en opeengeklemde lippen staarde ze naar het bewegende lichaam onder haar handen, waarbij ze de regie probeerde te houden over de innerlijke dialoog die haar probeerde te verleiden tot wegrennen. ‘Ik zou me anders helemaal geen raad weten.’
Kort maakte Francis haar blik los van haar horloge en keek haar aan. ‘Voor het geval je het bent vergeten: ik werk als vrijwilliger bij de dierenambulance,’ zei ze, met de nadruk op “dieren”. ‘Als chauffeur.’ Ze keek weer naar haar horloge.
‘Beter dan een tv-kok die hooguit pleisters plakt bij snijwonden,’ zei Meike.
Het bewegen luwde, net zoals de vorige vier keer.
Francis liet het meisje los. ‘Er zit elke keer zo’n 3 minuten tussen en het bewegen duurt ongeveer anderhalve minuut,’ zei ze. Het lijkt wel…’ Ze maakte haar zin niet af.
‘Wat?’ vroeg Meike.
Francis schudde haar hoofd. ‘Nee, laat maar, het slaat nergens op.’
‘Zeg nou,’ drong Meike aan.
Francis haalde haar schouders op. ‘Het doet me denken aan een bevalling. Met weeën en de tijd die daartussen zit,’ zei ze.
Ontzet keek Meike haar vriendin aan. ‘Het is een kind,’ zei ze. ‘Ze is niet ouder dan elf ofzo. Bovendien: ze is broodmager.’
Francis schoof de deken die ze in de haast over het meisje hadden gelegd toen ze haar hadden gevonden opzij. Ze hadden de deken meegenomen om op te picknicken met de fles wijn en de kaas niet nog in de rugzak zaten. Maar dat was voordat ze een verkeerde afslag hadden genomen en het bos ineens een doolhof leek. Voor de zoveelste keer vroeg ze zich af waarom alles in haar leven anders liep dan ze van plan was. Bijna zestig was ze nu en het was altijd zo gegaan.
Binnenkort moest ze stoppen met haar vrijwilligerswerk, omdat haar ziekte dat niet langer toeliet. Hoe lang had ze nog te leven? Het was zo wrang: Meike, net zo oud als zij, die geen zin meer had in haar leven maar niet doodging en zij die wilde leven en binnenkort zou sterven. Het leven zat raar in elkaar. Dat was geen nieuws, ook al bleef ze zich erover verbazen. Ze pakte de hand van het meisje en streek er overheen.
‘Wat?’ vroeg Meike, toen ze de verbaasde blik op het gezicht van haar vriendin zag.
Francis stroopte de mouw van het vest van het meisje omhoog en streek over de bleke arm. ‘Het lijkt wel een soort waslaag. Op haar huid. Voel jij ook eens.’
Meike keek bedenkelijk, probeerde zich toen in te beelden dat ze gewoon een stuk kipfilet aanraakte en streek dan toch maar voorzichtig met de top van haar wijsvinger over de bleke arm. Alsof ze zich had gebrand, trok ze haar hand terug en staarde naar de huid die ze zojuist had aangeraakt.
Francis had intussen een broekspijp van het meisje opgestroopt. ‘Hier hetzelfde,’ zei ze. Ze rilde zichtbaar. Ze zagen het nu ook op het gezicht.
Het meisje was volledig bedekt met een dunne witachtige waslaag die ze in de eerste schrik en het snelle handelen toen ze haar zo bewegend op de bosgrond hadden aangetroffen voor bleekheid hadden aangezien.
Tegelijkertijd zagen ze het gebeuren: de blonde krullen van het meisje begonnen te bewegen alsof er een zachte bries doorheen blies. Ze keken elkaar aan, niet uitsprekend wat ze allebei wisten: het was windstil. Francis zag hoe Meike aanstalten maakte om op te staan en schudde haar hoofd. Ze wees naar het haar van het meisje dat langzaam, alsof je een druppeltje verf liet vallen in een glas water, van blond veranderde naar pastelroze, verkleurde naar turquoise en toen zachtgroen werd. De verkleuringen wisselden elkaar af, zoals de bewegingen dat eerder hadden gedaan.
Francis en Meike zagen hoe het waslaagje van haar gezicht smolt en in straaltjes over de rest van haar lichaam stroomde, haar kleren oplossend, daarbij smalle zachtgele veren in plaats van huid onthullend. Eindelijk opende het meisje haar ogen en keek de vrouwen aan die hun blik niet los konden en ook – daarvan waren ze zich haast onbewust bewust – wilden maken van de heldere lichtpaarse ogen. Toen kwam ze overeind.
Ze was een mens, maar ook een vlinder en tegelijkertijd een vogel. Ze was een engel en veel groter dan het meisje dat nog maar net op de grond had gelegen, zeker nu ze langzaam haar vleugels uitklapte. Grote lichtgele gevederde vleugels waren het. Er leken dauwdruppels op te liggen.
De vlindervogel engelmens schudde haar vleugels, haast genietend leek het, zoals een hond na een zwempartij. Water daalde op hen neer, alsof ze vlakbij een plas stonden waar een auto met grote snelheid doorheen reed. Weer die glimlach uit die paarse ogen. Ze maakte een buiging voor hen en steeg op, haar gekleurde haren als een wapperende sluier om haar heen.
Francis en Meike staarden nog naar boven toen ze al lang zo hoog boven de boomtoppen was dat ze haar niet meer konden zien. Ze keken elkaar aan. Toen strekte Meike haar hand uit en streek met haar vingers over de bleke wang van haar vriendin.
Het was geen water wat ze voelde. Francis las aan haar gezicht af wat het wel was en legde haar vingers over Meikes hand.
‘Ik ook?’ vroeg Meike.
Francis knikte, terwijl een glimlach zich langzaam over haar gezicht verspreidde. Even stonden ze daar onbeweeglijk. Toen grinnikten ze.
‘Kom op met die wijn, nu het nog kan. Vanaf nu kan het alleen maar beter worden,’ zei Meike. Ze zag het ineens helemaal zitten. Alles.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Zo plotseling als het kwam verdween het ook weer. Dat was al de vierde keer in korte tijd.’ is van Colinda Meester. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020