
Het liefst van al wilde ze erbij horen. Natuurlijk. Zoals wilde dieren de kudde opzoeken om veilig te blijven. Een eenzame gazelle was ze, omringd door leeuwen gereed voor de aanval, groepjes onschadelijke zebra’s maar niettemin groepjes en giraffe-families die alles uit de hoogte overzagen. Haast onzichtbaar struinde hier en daar een zeldzaam ander kuddeloos dier dat – net als zij – juist geen kudde wilde vormen. Zo voelde ze zich dagelijks op kantoor. Vooral nu ze twijfelde of ze de politie moest inschakelen, waardoor ze misschien voorgoed verstoten zou worden door de kudde waar ze nog niet eens onderdeel van was. Het was precies zoals vroeger op school en daarvoor zelfs op de crèche. Ze verbeeldde zich dat als ze in de baarmoeder onderdeel was geweest van een eeneiige drieling, zij als enige de hele zwangerschap ergens in haar eentje onderin de moederbuik zou hebben uitgezeten. Zich intussen verstoten en niet gezien voelend door haar twee zusjes, eenzaamheidstranen inslikkend om het vruchtwater niet te laten overstromen. Ze was eraan gewend, maar wennen zou het nooit.
Het was een vreemd kantoor, een indruk die nog versterkt werd door de vervreemdende sfeer van de Amsterdamse Zuidas. Overal hadden architecten hun best gedaan het meest originele kantoorgebouw te ontwerpen, waardoor met elkaar vloekende ontwerpen naast elkaar schreeuwden om de meeste aandacht. Net zoals een aantal mensen. Het in de lunchpauze druk bemenste plein waar vrouwen en mannen in pakken massaal op bankjes in kant-en-klare salades prikten deed haar denken aan de film The Matrix. Dat alles omringd door overvolle horeca hotspots waar de wijn rijkelijk vloeide, maakte dat ze zich ET voelde die nu toch wel heel graag naar huis wilde.
Nog steeds was het haar een raadsel hoe ze met haar hop on hop off CV binnen was gekomen bij dit internationale kantoor. In eerste instantie had ze gedacht dat het haar was overkomen. Na het luwen van de vreugde over het riante salaris en nu ze de onechtheid van alle glimlachjes en de zwevende zoenen doorzag, keek ze daar anders naar. Door naar haar collega’s te kijken, kon ze de rest van het plaatje invullen. Ogenschijnlijk leek ze de perfecte werknemer voor dit bedrijf waar zoveel gebeurde wat het daglicht niet kon verdragen: een stil water waar niemand een diepere grond achter vermoedde. Horen, zien en zwijgen. Heel handig, hadden ze waarschijnlijk gedacht, met de klantenpopulatie die bij dit advocatenkantoor de deur platliep. Het torenhoge loon deed dienst als zwijggeld. Maar ze hadden zich vergist. Ze zag alles. Altijd. Ze wilde dat dat anders was. Wie alles doorzag was altijd de vijand.
Van de een op de andere dag, eigenlijk van de ene op de andere minuut, had ze na bijna twee jaar trouwe dienst haar ontslag ingediend bij het gezellige kantoortje waar ze werkte. Daar, aan de Prinsengracht, met rondvaartboten, duiven en toeristen als decor, kwamen de klanten alleen langs voor testamenten, scheidingen en mediation. Ze was het saai gaan vinden, zoals zoveel haar snel verveelde. En ze wist dat ze meer in haar mars had. Nu trok ze zich meerdere keren per dag de haren uit het hoofd bij de kwellende vraag wat daar in hemelsnaam mis mee was geweest. Telkens opnieuw concludeerde ze dat ze dat niet kon bedenken. Met tien mensen op een klein kantoor wist je teveel van elkaar, maar je wist ook precies wat je aan elkaar had. Maskers hielden geen stand. Wat ook hielp: dagelijks samen lunchen aan de grote houten keukentafel. Een keer per maand uit eten op kosten van de zaak en dan nog de wekelijkse borrels. Cadeautjes op verjaardagen, meehuilen op begrafenissen en fruitmanden voor de zieken: ze was bijna onderdeel van de kudde geworden. Ze waren zowat een gezin. En dat ging niet. Hoe graag ze ook zou willen. Net op tijd was ze vertrokken, met een afscheid een olympisch sporter waardig had men haar uitgezwaaid. Allemaal hadden ze gezegd hoe jammer ze het vonden dat ze ging en dat ze altijd terug mocht komen. De tranen waren echt geweest. Zonder een traan te laten, had ze geglimlacht en geknikt, gezoend en omhelsd en zeker geweten dat ze geen van hen nog ooit zou zien. Natuurlijk had ze op tijd gesolliciteerd naar ander werk. En nu zat ze hier. Kuddelozer bestond niet.
Haar werkplek bevond zich in een kantoortuin. Een ruimte van tweehonderd vierkante meter met zes groepjes van vier bureaus. Lost-achtige eilandjes in een verraderlijke zee vol draaikolken, piraten en zeemonsters. Niemand had een vaste plek. Hoe vroeger je er was, hoe mooier je werkplek. Het prettigst zat je links achterin met je rug tegen de achterste muur en een raam aan je rechterhand om doorheen te kijken. Niet dat het uitzicht inspireerde. Maar het was beter dan ergens in het midden aan het gangpad met je rug naar de ingang waar iedereen elke website die je bezocht om even uit de kantoorjungle te ontsnappen kon beoordelen. Waar je je een muis wist in een gevaarlijk landschap vol roofdieren.
Aan de buitenkant leek het kantoor een halve wolkenkrabber. Zij zat ergens in het midden,maar het pand was zo groot dat ze van buitenaf niet eens precies haar plek kon duiden. Honderden medewerkers waren er, waarvan ze een deel dagelijks in de lift of de kantine zag, maar niet persoonlijk kende. De eerste weken had ze ervan genoten. Omdat het nieuw was. Nu, drie maanden verder, begon het langzaam maar zeker te knagen. Het begon haar ook te dagen, nu steeds duidelijker werd wat een van de grootste vaste klanten op zijn kerfstok had en met hulp van een stel goede advocaten probeerde te verdoezelen waarbij hij zich liet adviseren over hoe hij zijn misdaden in de toekomst eenvoudiger en lucratiever kon voortzetten.
Vanmiddag had de doorslag gegeven. Haar baas had een grote salonboot met captain gehuurd om met het team dat aan de zaak werkte én de klant door de Amsterdamse grachten te varen. Aan boord een uitgebreide lunch met champagne en kaviaar. Letterlijk. Dé klant was ook een heel team. De eigenaar van het bedrijf, zijn linkerhand en twee assistenten. Overgevlogen vanuit de Verenigde Staten omdat de Nederlands/Europese wetgeving mogelijkheden bood om schadeclaims in eigen land te ontlopen. Zelden had ze zulke attente, vriendelijke types meegemaakt. De bedrijfseigenaar zag er nog leuk uit ook, maar toen haar kortstondige verblinding na vijf minuten in gedachten het dossier doorlopen wegsmolt, deed hij haar denken aan een prachtig gekleurde geurende vleesetende plant die onschuldige vliegjes lokte om ze daarna gewetenloos te verslinden. Met die glimlach had hij honderden mensen de hel in gelokt en er zouden er nog velen volgen. Mensen verkochten hem hun ziel, maar op de boot schonk hij wijn voor haar in, liet foto’s van zijn gezin en zijn paarden zien en had verteld hoe hij genoot van zijn verblijf in het Amstelhotel. Ze wist van zijn nieuwe plannen, die gevolgen zouden hebben die totaal niet strookten met het beeld van de aimabele family man. Het was als kijken naar Hitler verkleed als teddybeer: ogenschijnlijk zachtaardig, maar daaronder een gewetenloze moordmachine. Wat zou er gebeuren als ze naar de politie ging?
Waarschijnlijk was het zinloos. Deze zaak was van een omvang waar de politie waarschijnlijk ook niets mee kon. Niemand zou haar geloven. De feiten waren te ongeloofwaardig voor woorden.
Het kon geen toeval zijn dat de man haar met een big smile om bij weg te smelten het zorgvuldig door hem gesmeerde stokbroodje met kruidenboter aanreikte op het moment dat ze langs haar oude kantoor op de Prinsengracht kwamen. Pick your battles, dacht ze.
Morgenvroeg zou ze daar aanbellen. Ze zou cupcakes meenemen in alle kleuren van de regenboog, want daar werd iedereen blij van daar. Ze zou de taal van de kudde spreken. Eindelijk.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Het liefst van al’ is van Jan/Trudy Ren. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020