
Nog maar net terug van de rit die ze zojuist hadden afgerond, zaten ze in het bemanningsverblijf ontspannen te wachten op wat de dag hen nog meer zou brengen. Yvette probeerde tenminste te doen alsof ze er relaxed bij zat. Ze keek naar Casper. Het zachte turquoise van het nieuwe ambulance-uniform stond hem beter dan wie dan ook.
Ze had niet zo lang moeten wachten. Nu was het te laat. Waarom was ze zo laf geweest? Bizar dat ze juist vandaag dienst had. Dat was niet de bedoeling geweest, maar toen een van haar collega’s zich op het laatste moment ziek had gemeld, bleek zij de enig beschikbare kracht. Ze had gewoon een smoes moeten verzinnen. Maar: zoiets doe je niet, hield ze zichzelf voor.
Casper zat erbij alsof het een dag als alle andere zou worden. Hoewel geen enkele dienst in dit vak hetzelfde was, bracht de bijbehorende dynamiek er toch een zeker patroon in aan. Hij moest eens weten, dacht ze.
Yvette wist waar de volgende rit naartoe zou gaan. Ze ging nog liever naar een driedubbele kettingbotsing. Nee, zo mocht ze niet denken. Niet het lot verzoeken. Dat was fout.
Daar hoorde ze de oproep binnenkomen. Precies zoals afgesproken. Het lukte haar om net zo te reageren als anders. Ze kon altijd nog actrice worden, bedacht ze.
Het was fijn om achter het stuur te kunnen zitten, dan was het logisch dat ze hem niet aankeek. Hoewel het natuurlijk geen spoedoproep was, hield ze haar aandacht extra goed bij het verkeer. Ze had het gevoel dat ze op weg was naar het grootste ongeluk in haar hele bestaan.
‘We kunnen na deze rit wel even een patatje halen,’ zei Casper. ‘Ik heb het gevoel dat het rustig blijft, vraag me niet waarom.’
Voor helderziende ben je niet geschikt, dacht Yvette. ‘Goed plan,’ zei ze, terwijl ze enthousiast probeerde te knikken.
‘Is er iets’? vroeg Casper.
‘Nee, hoezo?’ Ze probeerde verbaasd te klinken. And the Oscar goes to… Elke andere vraag was minder pijnlijk geweest. Casper, met wie ze altijd alles besprak. Ze kenden elkaar al tien jaar en hij wist meer van haar dan haar zus en haar beste vriendin bij elkaar. Hij begreep haar als geen ander, veroordeelde niets en wist met humor de ernstigste zaken te relativeren. Kon ze dit maar met hem bespreken, maar juist bij dit onderwerp kon dat niet. Nooit. Ook al was hij de enige die het behapbaar kon maken. Hij zou hoe dan ook de juiste troostende woorden weten. En dan zouden ze een wijntje drinken. Maar na vandaag zou dat nooit meer hetzelfde zijn.
‘Je ziet er zo verdrietig uit,’ zei hij.
Vanuit haar ooghoeken merkte ze zijn onderzoekende blik op. Ze moest iets verzinnen. Anders was het na afloop helemaal niet uit te leggen en ze wilde hem niet kwijt.
‘Pollux heeft vanmorgen twee keer overgegeven en hij eet de laatste tijd nogal slecht. Ik maak me zorgen om hem,’ loog ze. Als dit nu ook maar niet het lot verzoeken was. Niet handig om zoiets te doen. Sorry Pollux, zei ze in gedachten tegen haar kat. Waar was ze mee bezig. Vanavond maar een extra duur bakje zalm voor het beestje meenemen.
‘O, wat vervelend,’ zei Casper. ‘En Simon niet?’ vroeg hij, doelend op haar andere kat.
Ze schudde haar hoofd. Zo goed kenden ze elkaar. Hij kende haar katten. Zij kende zijn vriendin. Die ze zo zouden gaan zien.
Ze stuurde de ambulance naar de ingang van de Spoedeisende Hulp. Ineens vroeg ze zich af wat er zou gebeuren als ze het nu gewoon zou zeggen. Alles. De wonderen waren de wereld ten slotte niet uit. Wat als ze de wagen achteruit zou rijden, weg van hier, en hem op een rustige plek zou stilzetten? Het was haar laatste kans. Hierna zou ze nooit meer stiekem kunnen dromen van een toekomst samen.
De fantasie was voldoende geweest zolang Casper een los-vast relatie had met Katinka. Hij deed er altijd vrij luchtig over, over hun lat-relatie. Hij ging graag zijn eigen gang. Net zoals zij zelf. Dat vond ze juist zo geweldig aan hem. Ze was volkomen allergisch voor mensen met symbiotische relaties zonder eigen levens, zonder eigen identiteit. Na vandaag zou ze haar dromen moeten begraven.
‘Waar wacht je op?’ vroeg Casper. De motor draaide nog.
Was die vraag een uitnodiging? Een teken? Snel woog ze alles tegelijk af in haar hoofd. Het zeggen met het risico zichzelf belachelijk te maken en hem voorgoed te verliezen. Ook als gewone vriend. Of het zeggen met de kans dat hij hetzelfde voelde maar het ook nooit had durven uitspreken. In dat laatste geval was dat verschrikkelijk voor Katinka. Nee, het kon niet. Zo zat ze niet in elkaar. Zoiets deed je gewoon niet. Ze zette de motor uit.
Met de brancard liepen ze de Spoedeisende Hulp op. Het voelde er nu al anders dan normaal, vond ze. Na vandaag zou niets meer hetzelfde zijn.
De schuifdeuren openden zich. Ze reden de grote ruimte in en werden begroet door Koos, een altijd vrolijke verpleegkundige wiens big smile nu toch net wat bigger was dan normaal.
‘Wat ben jij vrolijk vandaag,’ merkte Casper op.
Koos lachte. ‘Het is een mooie dag vandaag, jongen, een mooie dag,’ zei hij.
Casper lachte en knikte wat verbaasd terwijl hij Koos volgde naar het dichtgetrokken gordijn. Yvette vroeg zich af of ze mee moest lopen. Rechtsomkeert maken was enorm aantrekkelijk hoewel iets in haar binnenste zich tegelijkertijd tot het naderende tafereel aangetrokken voelde als een ramptoerist door een ongeluk. Weglopen zou beter zijn. En dan ontslag nemen, verhuizen en aan de andere kant van het land opnieuw beginnen. Of emigreren. Maar ze liep mee. Ze mocht de verrassing niet verpesten; dat hoorde niet.
Casper schoof het gordijn opzij en boog zich over de patiënt heen die helemaal onder de deken was gekropen.
‘Goedemorgen, mevrouw…’ Hij kon zijn zin niet afmaken. De patiënt was overeind gekomen.
‘Wat?’ riep Casper, terwijl hij naar zijn vriendin staarde.
Yvette keek naar Katinka. Zelfs met verward haar in een ziekenhuisbed in haar saaie witte doktersjas zag ze er nog uit alsof ze zo uit de stoel van een topstylist kwam.
‘Wil je met me trouwen?’ vroeg Katinka zonder enige inleiding. Ze zong de vraag bijna. Hij barstte uit haar los.
Ze straalde helemaal, zag Yvette. Wat was ze blij dat ze haar mond had gehouden. Wie was zij om dit geluk te bedreigen?
Yvette keek naar Casper, maar tot haar verbazing zag ze dat hij er nogal ongemakkelijk bij stond. Zijn blik fladderde van Katinka naar haar, dan naar Koos en de andere collega’s van de Spoedeisende Hulp die inmiddels allemaal met verwachtingsvolle – of waren het sensatiegerichte – gezichten om het bed heen stonden.
In seconden die uren leken te duren, zakte Katinka’s glimlach langzaam in en werd de big smile van Koos een stuk smaller.
‘Ik…’ begon Casper. Hij schudde zijn hoofd. ‘Het spijt me, Katinka. Laten we er thuis over praten. Dit is niet…’
Hij draaide zich om en rende de Spoedeisende Hulp af. Zonder nog naar de anderen te kijken, rende Yvette achter hem aan.
Buiten zag ze hem in de ambulance klimmen. Ze liep om en stapte aan haar kant in.
‘Weg van hier, alsjeblieft,’ zei hij, terwijl hij zijn handen voor zijn ogen sloeg.
Met het gevoel dat dit wél een spoedgeval was, startte ze zonder iets te zeggen de motor, reed met hoge snelheid achteruit en gaf flink gaf. Bij het eerste tankstation dat ze tegenkwamen parkeerde ze de wagen bij een picknicktafel aan de achterkant.
‘Kom, even frisse lucht halen,’ zei ze en gaf zelf het goede voorbeeld door uit te stappen. Er gebeurde niets, dus liep ze om naar zijn kant en opende zijn deur. ‘Kom nou,’ zei ze zacht.
Hij bleef zitten, dus liep ze om en stapte weer in.
‘Gaat het?’ vroeg ze.
Hij keek haar niet aan. Schudde weer zijn hoofd. Toen begon hij te praten.
‘Ik ben zo stom geweest, Yvette. Ik wil haar al tijden zeggen dat ik niet meer van haar hou en dat ik onze relatie wil verbreken, maar ik had er gewoon de moed niet voor. En nu… Verschrikkelijk. Wat is dit rot voor haar. Dit had ik haar moeten besparen. Ik had gehoopt dat ze zelf de conclusie wel zou trekken. Het was laf van me.’ Ineens keek hij op, recht in haar ogen. ‘Maar dat is niet het enige.’
Weer die lange seconden. Ze keek terug terwijl ze niets dacht en niets voelde. Ze hing in iets luchtledigs waarin ze voor eeuwig zou kunnen blijven.
‘Ook tegen jou ben ik niet eerlijk geweest,’ zei Casper. Al heel lang niet. Maar ik ben er klaar mee. Ik wil niet meer laf zijn. Yvette, ik ben al tijden verliefd op je.’
Ze keek hem aan. Het was alsof alles in haar explodeerde. Ze had zin om de sirene aan te zetten. Maar zoiets deed je niet. Hoewel…
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Nog maar net terug van de rit die ze zojuist hadden afgerond, zaten ze in het bemanningsverblijf ontspannen te wachten op wat de dag hen nog meer zou brengen.’ is van Brigitta Neervoort-Kemp (voor de collega’s van de ambulancedienst). Geschreven door Manon Brinkman – © 2020