
Toen ik liefde moest loslaten, bleek geluk uiteindelijk iets anders te zijn. Al denk ik achteraf dat ik liefde onjuist had gedefinieerd en absoluut verkeerd geïnterpreteerd. Niet dat het daardoor minder pijnlijk was om hem te verliezen. Kon je iemand kwijtraken die je nooit had gehad?
Voor het eerst was ik echt alleen. En dat op mijn vijftigste. Vijfentwintig jaar had ik samen geleefd met Ron. We hadden elkaar. Dat dacht ik altijd: als we elkaar maar hadden. Jarenlang had ik me vastgeklampt aan de schijnzekerheid van het woordje “hebben”. Toen onze ouders ziek werden: als we elkaar maar hebben. Bij de economische crisis in 2008 toen ons huis meters onder de zeespiegel stond: ach, we hebben elkaar. Wat kon me gebeuren? Wat kon ons gebeuren? Bij elke miniramp in ons leven voegden we eraan toe: het kan altijd erger. Het kon ook altijd erger. Ik hoefde de televisie maar aan te zetten en er was altijd wel een land, mens of dier dat mijn eigen probleempjes relativeerde. Ergens op de achtergrond was ik me evengoed bewust geweest van een soort tijdbom. Een verborgen gevaar. De ongeschreven wet dat je elkaar niet kon hebben. Nooit.
Je had alleen jezelf. Uiteindelijk. Met een ander kon je enige tijd doorbrengen, een stukje samen opwandelen, tijdelijk verblijven en gebeurtenissen ervaren, gekoppeld aan tijd. Nam de liefde het over, dan kon je de tijd vergeten. Liefde liet de tijd verdwijnen en als de tijd niet meer bestond dan kon je elkaar niet verliezen. Dat was geluk. Zo simpel was het. Alleen bij echte liefde werkte dat zo. Echte liefde maakte dat je elkaar ondanks ruzie en onbegrip, onrealistische verwachtingen, valse projecties, tijdelijk interesseverlies, jaloezie en verwijt toch altijd hervond. Dwars door de wetten van ruimte en tijd, via wonderlijke wegen, omdat dingen die moesten wezen altijd weer zouden herleven, ook al was het in andere vorm en ook al leken ze tijdelijk dood.
Ik pompte teveel van de te dure olie in mijn linker handpalm. Deze fles zou ik opmaken maar er zou geen nieuwe komen. In een vlaag van paniek klampte ik me vast aan de wastafelrand. Een bezoek aan de kapper was wel het laatste waar ik me op dit moment druk over zou moeten maken, maar ik kon even niet bedenken hoe ik overeind kon blijven zonder mijn zes-wekelijks ritueel.
De was-massage op de zwarte stoel waarin niet alleen mijn haar onder handen werd genomen maar dankzij sensoren in de rug- en beenleuning, ook de achterkant van mijn lijf. De vingers van de kapster die als trage deeghaken in mijn hoofd klauwden, alsof ze dwars door mijn huid heen mijn hersenen bewogen, waardoor ik tien minuten in trance raakte. De geur van shampoo en haarmaskers die me het gevoel gaf dat alles perfect schoon en veilig was. Het kleurproces dat iets weghad van een Japanse theeceremonie, met de drie bakjes verf, de glinsterende folies en de handen van de kapster die in een efficiënt beheerst ritme heen en weer bewogen tussen mijn haar, de verf en de folies. Hoe de kapster om mijn stoel danste, verschillende scharen als castagnetten in haar hand, klepperend rond mijn oren. Het stroeve trekkende gevoel als ze met een mes stukken haar wegsneed ter uitdunning. Alles overgoten met vage loungemuziek die je hersengolven vertraagde. En dan het stylen met de hete föhn die tegen de pijngrens aan en soms net daar overheen op mijn hoofdhuid blies en me door de herrie afsloot van de buitenwereld. Tussendoor talloze lattes uit de glimmend roestvrijstalen Italiaanse koffiemachine. Bij de kapper verdween de tijd. Dat was geluk en heel iets anders dan het harde werken dat ik in mijn contact met Ron had ervaren. Besefte ik inmiddels.
Ik keek naar mijn spiegelbeeld en werkte de olie door mijn halflange haar waarin de verschillende blondtinten nu nog goed te onderscheiden waren en het grijs onzichtbaar was gemaakt. Je hoorde vaak dat vrouwen zich na een relatiebreuk een totaal ander kapsel lieten aanmeten. Van lang naar ultrakort, van bruin naar blond en van klassiek naar punk. Bij mij zou dat een natuurlijk proces worden. Ging de rest ook maar vanzelf. Ik zuchtte. Geen tijd om daar te lang bij stil te staan. Ik moest naar mijn werk. Snel stiftte ik mijn lippen en wreef ze over elkaar.
Mijn werk. Surrealistisch. In geen jaren had ik gewerkt. Vijfentwintig jaar lang hadden mijn dagen bestaan uit uitjes, winkelen, lezen, films kijken, verjaardagen, wijn drinken en lunchen met vriendinnen, later de zorg voor Marijke en Simone en de vele reizen en moeizame gesprekken met Ron. De eenzame nachten ook, die extra eenzaam voelden omdat ze – doordat ik niet echt alleen was – door zijn regelmatig ontbreken werden uitvergroot.
Dat ik zo snel een baan had weten te bemachtigen, dankte ik aan de goedheid van mijn broer die de leiding had over een gerenommeerd advocatenkantoor. Wie wilde er nu een jurist met prehistorische wetskennis? Als er iets onderhevig was aan verandering, dan waren dat wetten. Ik zou dan ook niet als jurist gaan werken, maar beginnen als management assistent van een van de advocaten.
Wetten. Ik hield van regels en structuur, ook – misschien wel juist – ongeschreven, maar het zou me grote moeite kosten dat te behouden. Ik zou vele ballen in de lucht moeten houden en dat zouden grotendeels nieuwe ballen zijn. Marijke en Simone waren vorige week negen geworden en hadden me voorlopig hard nodig. Niet alleen in psychisch maar ook in materieel opzicht. Net als ik waren ze een luxe leventje gewend. Wie een mooie spijkerbroek van het juiste merk zag, mocht ‘m kopen, wekelijks aten we twee keer buiten de deur, om nog maar te zwijgen van alle vakanties, pretparken en dierentuinen waar we zonder erover na te hoeven denken naartoe konden. Hoe moest ik hen uitleggen dat hun vader toch echt voorgoed van de aardbodem verdwenen was? Hoe moest ik iets verklaren wat ik zelf niet begreep?
Ron was onvindbaar. Niet vermist. In wat blijkbaar een laatste moment van consideratie was geweest, had hij een briefje voor me achtergelaten. Slordig geschreven woorden op een afgescheurd stuk belastingenveloppe. Ik probeerde mezelf voor te houden dat het beter was dan niets. Vaak had ik nieuwsberichten over vermiste mensen gezien. Het leek me afschuwelijk om je de rest van je leven te moeten afvragen of je geliefde of kind nog leefde en waarom of door wiens toedoen hij of zij was verdwenen. Het nooit kunnen afsluiten was erger dan dit. Het kon altijd erger, dacht ik, maar zo voelde het niet.
Hoe groot de rampen ook waren die ik op tv zag de laatste dagen: ik zag er niet een die erger aanvoelde dan die van mij. Nog iets om me schuldig over te voelen.
Ik vreesde voor de impact van Rons besluit op mijn dochters. Dat waren ze nu: mijn dochters. Hij had niet alleen mij maar ook hen in de steek gelaten. Dat was misschien nog wel erger. Ze waren niet meer van ons maar van mij. Nee, ook hen had ik niet. Waarom had ik het niet zien aankomen? Had ik het kunnen voorkomen? Daar waren de vragen weer. Kon ik nog wel vertrouwen op mijn beoordelingsvermogen?
Ron had al onze rekeningen leeggehaald. Vervolgens had hij zichzelf laten verdwijnen als een volleerd 007. “Probeer me niet te vinden, dat lukt je toch niet. Ik ga een nieuw leven tegemoet, met een andere vrouw. Het spijt me.” Dat waren de woorden die hij drie weken geleden voor me had achtergelaten. Het kon altijd erger.
Ik had nog wel het huis waar we konden blijven wonen dankzij het baantje dat mijn broer me had bezorgd. Een vetpot zou het niet worden met de stevige hypotheek die op het huis rustte en mijn niet al te riante salaris. Ik had een streng budget voor mezelf opgesteld, anders zou het mis gaan. Geen extra’s meer, eenvoudig eten en al helemaal geen shopsessies voor merkkleding. Geen kapper. Ik miste het nu al. Ik miste Ron en daar haatte ik mezelf om.
Gisteren had ik elleboogjesmacaroni gemaakt met een saus van gebakken ui, knoflook, tomaten uit blik, wat wortel en paprika. Daaroverheen geraspte kaas. Ik dronk thee in plaats van wijn en net toen ik dacht hoe erg het was dat ik mijn dochters geen verse salade en fruit als toetje kon voorzetten, zei Simone:
‘Ik vind het eigenlijk wel gezellig zo met z’n drieën. Papa deed de laatste tijd best wel ongezellig en hij zat altijd tijdens het eten op zijn telefoon te kijken.’
Haar zus had met volle mond en rode saus tot op haar wangen instemmend geknikt. Hoewel ik me afvroeg of ze wel begrepen dat hun vader voorgoed was verdwenen, had ik ze geknuffeld. Daarna hadden we een stoffig monopoliespel uit de kast getrokken. Die avond vergaten we de tijd. Toen ik rond middernacht mijn bed in rolde, dacht ik: dit is geluk.
Ik knipte het licht in de badkamer uit. Ik was klaar om naar mijn werk te gaan.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Toen ik liefde moest loslaten, bleek geluk uiteindelijk iets anders te zijn.’ is van Miranda Zweers. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020