
Ik kon niet slapen en het was al laat. Ik draaide me om en sloot mijn ogen weer. Plots hoorde ik getik op mijn slaapkamerraam. Ik kroop uit mijn bed, schoof mijn blauwe gordijn opzij en keek naar buiten.
In het licht van de maan kon ik de fietsen en de auto’s goed zien. Een kat stak de straat over, sprong op een motorkap en begon zich uitgebreid te wassen. Verder niets. Precies zoals gisteren. Toch wist ik zeker dat ik iets had gehoord. Ik was niet gek, al dachten sommige mensen dat ik dat wel was. Dat laatste was niet zo vreemd; wie niet wist welke werk ik deed, zou inderdaad kunnen geloven dat er een steekje aan mij los was.
Mijn familieleden accepteerden de fabel die ik ze al jaren succesvol op de mouw speldde: dat ik als secretaresse werkte bij een relatiebemiddelingsbureau. Dat was ook zo, tenminste: op papier was ik wel degelijk in dienst bij Partner Match. Het werk dat ik werkelijk deed, was de reden dat ik geen relatie, geen kinderen en geen huisdieren had en vaak – heel vaak – verhuisde.
Contacten met familie beperkte ik tot maximaal een keer per maand, liefst minder. De mensen om je heen in zo’n zorgvuldig gecreëerde illusie laten geloven, lukte alleen als je hen niet te dichtbij liet komen. Maar goed, daardoor vond mijn broer mij bijvoorbeeld een kluizenaar, dacht mijn zus dat ik depressief was en werd ik regelmatig door mijn ouders aangemoedigd om “er toch eens op uit te gaan”. Verder was iedereen unaniem van mening dat ik klant moest worden bij mijn eigen werkgever. Ze moesten eens weten.
Boven mijn hoofd klonk een geluid alsof er iets viel. Ik klemde mijn hand steviger om mijn pistool. Het wapen voelde vertrouwd in mijn hand. Slechts een, aan de kou te voelen niet al te dik, plafond scheidde mijn kamer van het dak. Daar, boven mijn hoofd, liep iemand.
Het ruwe tapijt prikte onder mijn blote voeten. Mijn schoenen stonden op de grond voor het kledingrek. Om ze te pakken, moest ik langs de zolderdeur. Die was weliswaar op slot, maar daar stelde ik me niets bij voor. De deur was ongeveer drie centimeter dik; intrappen zou zelfs mij lukken met mijn een meter achtenzestig en zestig kilo. Hoewel dat op zich geen wonder was: mij lukten wel meer dingen die mensen, als ze me zo zagen, nooit van me zouden verwachten. Mijn fysieke capaciteiten hadden in de loop der jaren ninja-achtige proporties aangenomen. Pure noodzaak, anders zou ik ongeschikt zijn voor deze job, of beter gezegd: zonder die skills was ik al lang bezweken onder de klappen, wurgpogingen en beschietingen waar ik vrijwel maandelijks mee te maken had. Van mijn psychische kwaliteiten kon hetzelfde worden gezegd. Om me te kunnen bewegen onder de zeer specifieke doelgroep waarmee ik werkte, moest je een mind hebben die voor geen enkele vorm van beïnvloeding vatbaar was. Het mooiste van alles: aan de buitenkant leek ik een vriendelijke, zachtaardige misschien wat naïeve vrouw. Dat was goed. Hoe onschadelijker ik overkwam, hoe beter ik kon infiltreren en – als de tijd rijp was – overgaan tot actie. Weer hoorde ik iets vallen boven mijn hoofd.
Elk normaal mens zou in een situatie als deze de politie bellen, maar dat kon ik natuurlijk niet doen. Niet dat ik politie nodig had. Ik sloop naar mijn schoenen, ging op de grond zitten en trok ze aan met behulp van mijn vrije hand. Mijn wapen liet ik geen seconde los. Mijn kleren had ik, zoals altijd, aangehouden in bed. Gisteren had ik de geluiden op het dak nog als toeval kunnen afdoen, nu ging dat niet meer. Duidelijk hoorbaar waren ze, de trage voetstappen boven mijn hoofd. Een stap, twee tellen ertussen, stap, twee tellen, stap. Weloverwogen passen. Ze wisten waar ik was. Dat was nu wel duidelijk. Niemand zou mijn kamer binnenvallen. Nog niet. Dit was als waarschuwing bedoeld. Typerend voor dit soort types. Zo overtuigd van hun eigen macht en invloed.
Was ik te onvoorzichtig geweest? Had ik sporen achtergelaten? Ik kon het me haast niet voorstellen, maar toch was het gebeurd. In de vijf jaar dat ik nu actief was voor Brainwash Inc, zoals Partner Match in werkelijkheid heette, was ik overal mee weggekomen. En nu zat ik zelf zo ongeveer in de positie waarin we onze “klanten” brachten: volkomen afgesloten van elk sociaal contact. De ironie ontging me niet.
Onze opdrachtgevers kwamen vrijwillig bij ons, maar onze klanten natuurlijk niet. Mijn laatste klant was een risico geweest, dat had ik me gerealiseerd, maar de uitdaging was zo interessant dat mijn ego al “ja” tegen de opdracht had gezegd, voordat ik me ermee kon bemoeien.
We werden gevonden via omwegen, door “van horen zeggen”. Wat we deden was illegaal. Wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling feitelijk. Maar ons doel was nobel. Dat vond uiteindelijk ook de klant zelf, al waren er wel eens situaties waarin het mislukte. Dat waren de verliezen waar je rekening meest moest houden. Pijnlijk, maar onvermijdelijk. Sommige mensen waren te ver heen voor een terugkeer in de normale wereld. Wat die dan ook mocht wezen.
Je zou versteld staan als je wist hoeveel behoefte er aan ons “product” was. Niet alleen bezorgde ouders huurden ons in, maar ook partners en ex-partners, zonen en dochters, vrienden, vriendinnen, familieleden en het kon voorkomen dat een werkgever het voor een werknemer regelde of andersom. Soms werden we ingeschakeld door hulpverleners, zoals huisartsen, psychologen en maatschappelijk werkers. Ook in die kringen waren we een goed bewaard geheim.
Ik hoorde de voetstappen op het dak versnellen, net als gisteren. Toen was het opeens stil. Ik liet mijn wapen zakken. Het was duidelijk: hier kon ik niet blijven. Ze zouden niet nogmaals waarschuwen.
De meeste sekteleiders en goeroes waren not amused als je probeerde hun volgelingen uit hun klauwen te redden. In eerste instantie waren ze zo overtuigd van hun eigen macht en grootsheid, dat ze zeker meenden te weten dat ze uiteindelijk hun zin wel weer zouden krijgen. Lukte dat niet – en die kans was vijfennegentig procent als wij ons ermee gingen bemoeien – dan lieten ze het er meestal bij zitten. Ze vonden alles beter dan gezichtsverlies lijden. Het verlies van de volgeling werd dan uitgebuit door het toe te schrijven aan diens geestelijke zwakte, jaloezie, egoïsme, of onbetrouwbaarheid. Vervolgens werden diens zogenaamde “tekortkomingen” ten voorbeeld gesteld aan de harem die de betreffende machtsmisbruiker of misbruikster om zich heen had verzameld. Dat was kenmerkend: dit soort types projecteerde de eigen niet zo fijne karaktertrekken op anderen en probeerde ervoor te zorgen dat het slachtoffer aan zichzelf ging twijfelen. Maar: volgelingen betekenden niets voor hen als ze niet meer van hen konden profiteren en uiteindelijk lieten ze meestal wel los. Deze meneer zat helaas iets anders in elkaar.
Via een beveiligde verbinding mailde ik mijn situatie door aan het hoofdkantoor. Mijn overplaatsing moest vannacht nog gebeuren. Morgen zou het te laat zijn. Ik begon mijn spullen te verzamelen en in mijn rugzak te proppen.
Het deprogrammeren en herprogrammeren van sekteleden en slachtoffers van andere hersenspoelers, de zogenaamde “een-persoons-religies”, zoals die voorkwamen in narcistische en psychopatische contacten, was mijn core business. Daarnaast werkte ik ook “in het veld”, zoals we dat noemden. Dat gold voor iedere medewerker van Brainwash Inc. Juist omdat we met ons werk gevaarlijke types tegen de haren instreken, moesten we allemaal in staat zijn om onszelf zowel fysiek als psychisch te verweren. De reden waarom ik me nu hier op deze zolderkamer schuilhield, was dat we deze keer een wel erg machtig man kwaad hadden gemaakt.
Lourens Waterveld, vastgoedmagnaat. Psychopatische narcist pur sang. Zijn schoonvader had zijn dochter en kleinkinderen, een tweeling van vijf jaar, willen redden en had ons ingeschakeld. Natuurlijk hadden we met ons team eerst een uitgebreid researchtraject uitgevoerd. Je zou ze de kost moeten geven: de types die ons wilden inschakelen uit wraak, of de narcisten en goeroes zelf die iemand, met ons als intermediair, nog meer in hun greep wilden krijgen. Zoals dat ook gold voor een wapen dat je ter zelfverdediging bezat, zo gold dat ook voor ons: iets wat goed bedoeld was, kon ook averechts worden ingezet. Gelukkig hadden ze geen schijn van kans met hun trucs, maar het vergde zorgvuldigheid en veel – heel veel – voorwerk. Hoe dan ook, deze laatste zaak was ingewikkeld geweest, omdat Waterveld zijn gekte zo vaardig wist te verbergen achter filantropie en een masker van warmte en liefde, dat de halve wereld hem op handen droeg. Ook zijn vrouw, die – onzichtbaar voor de buitenwereld – regelmatig onder de blauwe plekken zat en systematisch werd vernederd, praatte zijn gedrag continu goed. Dat was niet uitzonderlijk.
Waterveld voldeed aan letterlijk alle kenmerken uit het boekje. Zo had hij hele charmante trekken en was hij een meestermanipulator. Research had uitgewezen dat hij zijn vrouw afwisselend inpalmde, jaloers maakte, in verwarring bracht en negeerde en daarnaast dus ook fysiek mishandelde. Hoewel hij dat laatste bij zijn kinderen nog niet deed, konden ze nooit iets goed doen en leden ze onder zijn sterk wisselende stemmingen. Tegelijkertijd droegen ze hun vader op handen, want hij kon ook erg lief en gezellig zijn. Hoewel “zijn” hier natuurlijk niet het juiste woord was. Hij speelde het. Dat was het vervelende met dit soort types: de leuke kant leek vaak heel erg leuk.
Drie maanden lang hadden drie van onze medewerkers, onder wie ik zelf, zich fulltime beziggehouden met research voor deze zaak. We ontdekten dat Waterveld overal in Nederland en Europa connecties had. Zijn tentakels reikten ver. Veel mensen waren financieel van hem afhankelijk en bereid tot het uiterste voor hem te gaan. Uiteindelijk kwamen we tot de conclusie dat de schoonvader het bij het rechte eind had en dat de enige manier om de vrouw en haar kinderen een nieuw leven te geven was, hen – als waren ze getuigen in een getuigenbeschermingsprogramma – naar het buitenland te brengen. De keuze was op Nieuw Zeeland gevallen. Die reis kon pas plaatsvinden nadat mevrouw Waterveld zelf inzag dat haar man vergif was voor haar en haar kinderen. De eerste stap was om haar te ontvoeren naar een veilige locatie, daar met onze gespecialiseerde medewerkers wekenlang op haar in te praten, haar terug naar de realiteit te brengen en haar kinderen goed op te vangen. Haar vader werd daar uiteraard intensief bij betrokken. Lukte dat niet, dan was de rest van de operatie zinloos; dan zou ze altijd weer naar haar man terugkeren. De aantrekkingskracht zou te groot zijn. Maar vooralsnog gingen we ervan uit dat de operatie zou slagen. Dat was altijd ons uitgangspunt, anders had ons werk geen zin.
De omvangrijke ontvoeringsactie had eergisteren plaatsgevonden. Toen we al bijna bij de locatie waren die we voor het gezin hadden gereserveerd, kregen we – gelukkig net op tijd – door dat onze bus achtervolgd werd door een auto met twee handlangers van Waterveld. Het afleidingsprotocol was in werking getreden. Het was de eerste keer in de vijf jaar dat ik dit werk nu deed, dat ik dat meemaakte en ik was de gelukkige geweest die hen op een dwaalspoor moest zetten, zodat de rest door kon naar een nieuwe locatie waar de familie veilig zou zijn. Door de ingenieuze rijkunsten, ver boven de toegestane snelheid, van een van mijn collega’s, hadden we kans gezien om het gezin achter een tankstation over te brengen naar een andere wagen. Met de bus was ik weer de weg opgegaan, waar ik na vijf minuten de handlangers weer achter me aan wist te krijgen.
Inmiddels had ik vernomen dat het gezin in veiligheid was gebracht en dat men begonnen was met de brainwash-fase. Ik vond het jammer dat ik dat moest missen, want ik vond dat het leukste aspect van mijn werk. Creatief op iemand inpraten om de hersenspoeling van de kwaadwillende partner, goeroe, of sekteleider ongedaan te maken. Als het ware in de harde schijf van een persoon duiken en diens programma’s herschrijven. De virussoftware, geïnstalleerd door de misbruiker, elimineren. Nieuwe software installeren. Iemand stap voor stap resetten en uiteindelijk helpen om zelfvertrouwen en eigenwaarde te kweken en opnieuw te beginnen. Daar deed ik het voor. Maar goed, je kon niet alles hebben. Volgende keer beter.
Gelukkig had niemand in het vijandelijke kamp in deze zaak ooit mijn echte gezicht gezien, anders had ik dit werk nooit meer kunnen doen. Dan had ik misschien echt een baantje moeten zoeken als relatiebemiddelaar. Ik mocht er niet aan denken. Het was onderdeel van onze werkwijze om bij alles wat we deden onze ware identiteit te maskeren. Nu was het een kwestie van overleven, van de radar verdwijnen, wachten tot de onrust was verdwenen en dan mijn taken weer oppakken. Daar zou in dit geval meer voor nodig zijn, vreesde ik, maar dat kon je wel aan onze organisatie overlaten. Ook onze invloed reikte ver. Wij hadden connecties waar een man als Waterveld alleen maar van kon dromen.
Net toen ik mijn jas had aangetrokken en mijn armen door de banden van de rugzak had gestoken, hoorde ik in de verte een ronkend geluid. Met het pistool in mijn hand, liep ik voorzichtig naar de gang. Ik klom op de wasmachine die tegen de muur stond, opende het dakraam en wrong me er doorheen.
Terwijl ik me vasthield aan de dakkapel, zag ik de helikopter naderen. Hij landde op de andere hoek van het dak. De propeller begon langzamer te draaien en ik rende er naartoe.
Boven het geluid van de helikopter uit, voelde ik, meer dan ik het hoorde, dreunende voetstappen naderbij komen. Er klonk een knal. Rakelings vloog er iets langs mijn wang.
Ik boog naar de grond en probeerde zo laag mogelijk te blijven. Meerdere knallen, ook vanuit de helikopter nu. Ik zigzagde er naartoe.
Bijna bij de helikopter was het moeilijk om overeind te blijven door de wind die de propeller voortbracht. Ik hield me staande. Door de luchtverplaatsing zag ik haast niks, omdat ik mijn ogen moest dichtknijpen. Blind stak ik mijn handen naar voren.
Handen trokken aan mijn armen. Ik werd naar binnen getrokken. Ik was veilig.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Ik kon niet slapen en het was al laat. Ik draaide me om en sloot mijn ogen weer. Plots hoorde ik getik op mijn slaapkamerraam. Ik kroop uit mijn bed, schoof mijn blauwe gordijn opzij en keek naar buiten,’is van Karen Faanhof. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020