
‘Het is wonderlijk dat ik steeds hetzelfde voorbij zie komen,’ zei Ellen, terwijl ze probeerde de rook in de vorm te blazen die ze net had bedacht. Ze had lang over deze zin nagedacht, getwijfeld of ze haar zou uitspreken, maar de behoefte – of was het een drang? – niet langer kunnen weerstaan. Ze keek hoe het wolkje wegzweefde. Mislukt. Toen pas keek ze naar de anderen. Het leek alsof niemand haar had gehoord.
Sophie hing half tegen de onderkant van de bank, leeg wijnglas balancerend op rechterknie, hoofd gebogen. Haar sproeterige gezicht ging schuil achter een slap gordijn van halflang haast vaal-oranje gekleurd haar. Fenna, gehuld in vormeloze zwarte jurk, schuifelde op sokken met tijgerprint, zichzelf omarmend, op muziek die zichzelf al urenlang herhaalde omdat blijkbaar niemand zin had iets anders op te zetten. Iris, die met een fleecedekentje om zich heen op de bank zat, bladerde afwezig in een oude IKEA-gids die ze onder de salontafel had gevonden.
Met vijf grote passen beende Ellen naar de stereo-installatie in de andere hoek van de kamer en rukte de stekker uit het stopcontact. Haar borst ging snel op en neer. Ze voelde de kramp in haar kaken en het ballen van haar vuisten. Wat ze verwacht had, was gebeurd. Onverschilligheid. Deze drie vrouwen van middelbare leeftijd die ze al twintig jaar haar vriendinnen noemde, kon het gewoon helemaal niets schelen. Wie zelf niet werd geraakt, waande zich onkwetsbaar. Schijnveilig. Schijnheilig.
Fenna kwam tot stilstand en liet zichzelf los. Verbaasd keek ze naar Ellen. ‘Wat doe je nou?’
Iris trok de deken wat steviger om zich heen en keek vragend. Sophie schoof het haar achter haar oren en keek langzaam op.
Ellen wist eigenlijk zelf ook niet precies wat ze aan het doen was. Ze wist alleen dat ze het niet langer kon verdragen. Dit. En alles in het algemeen. Bepaalde dingen in het bijzonder. De beelden die haar overdag met stroboscopische aanhoudendheid bestookten en zich blijvend op haar netvlies brandden. Het gevoel van machteloosheid. De confrontatie met haar eigen lafheid als ze de pijn maar weer eens weg slikte met wijn, pillen of veel teveel eten, of wanneer ze door het inhaleren van de rook van talloze sigaretten een rookgordijn in haar binnenste probeerde te creëren om de werkelijkheid te doen vervagen. Zoals vanavond. Collectieve verdoving.
Ze dwong zichzelf haar vingers te bewegen en diep in te ademen en liep terug naar de met blauw fluweel beklede loveseat waarin Truffel, een van haar twee cyperse katers, zich inmiddels had genesteld. Voorzichtig ging ze naast hem zitten. Dat paste precies.
Sophie was opgestaan, draaide een nieuwe fles wijn open en begon de glazen vol te schenken. Ze pakte Ellens glas op, liep ermee in haar richting en wilde naast haar op de loveseat gaan zitten.
‘Daar zit Truffel al,’ zei Ellen. Ruw duwde ze Sophies hand weg.
Sophie zette grote ogen op en opende haar mond om iets te zeggen, maar Ellen was haar voor.
‘Dit is precies wat ik bedoel. Jij wilt een kat opzij schuiven omdat je zelf wilt zitten, maar hij lag daar eerst. Bovendien ben je in zijn huis. Wat maakt dat jij denkt dat je hem wel even aan de kant kunt schuiven? Vind je dat je meer bent, dat je hoger in rang staat omdat je een mens bent? Dit is wat er al eeuwen gebeurt. Het superioriteitsgevoel van mensen. Ten opzichte van medemensen, ten opzichte van dieren en naar alles en iedereen.’ Ze zweeg. Het enige geluid in de kamer kwam van haar hijgende ademhaling.
Sophie begon te lachen. ‘Jemig, Ellen, adem even in. Wat zit er in die wijn? Doe effe relaxed zeg. Je doet alsof ik een of andere dierenbeul ben.’
Ellen wist best dat haar vriendin van dieren hield, maar doordat ze zichzelf op dit moment zo tekort voelde schieten richting zo ongeveer alle dieren op aarde, kwam alles keihard binnen. Bovendien vond ze zichzelf hypocriet omdat ze er alleen maar over schreef op haar website en gestopt was met het bekijken van de beelden. Zelfs dat voelde als verraad. Wat hadden die dieren in de slachthuizen, de gekooide beren, de gekweekte zalmen en de proefkonijnen daar nu aan? Wat zouden zij ervan vinden dat een vrouw, gezond van lijf en leden, alleen maar wekelijks, vanachter haar veilige bureau, een stukje schreef over de hel die hun dagelijkse realiteit was. Waarom rende ze niet naar hen toe om hen te bevrijden. Waarom formeerde ze geen bevrijdingstroepen? Waarom vermoordde ze hun belagers niet? Er waren zoveel waaroms dat ze er met gemak in kon verdrinken.
Steeds zag ze dezelfde filmpjes langskomen. Dat wil zeggen: als je er oppervlakkig naar keek, dan zou je kunnen denken dat het dezelfde beelden waren waar je naar keek. Zo was het natuurlijk niet, dat wist ze maar al te goed. Elk filmpje waarin een koe, of een varken, een kip, vis, of paard werd geslagen, getrapt en respectloos als ding werd behandeld was uniek. Simpelweg omdat elk dier dat daarin de hoofdrol speelde een uniek wezen was. Zelfs het denken dat je aldoor naar hetzelfde keek, was feitelijk arrogant.
‘Gaat dit nu weer over die toestanden in de slachthuizen waar je laatst die blog over hebt geschreven?’ vroeg Iris met hoog opgetrokken te dun geëpileerde wenkbrauwen.
‘Hoezo, weer?’ vroeg Ellen. Ze voelde de boosheid oplaaien.
‘Je hoeft niet zo verdedigend te doen. Ik bedoel alleen dat je het daar wel erg vaak over hebt. Ik vind het ook afschuwelijk, maar daarmee veranderen we de situatie toch niet,’ zei Iris.
‘Nou ja,’ zei Fenna. ‘Ellen heeft natuurlijk wel een punt. Het is iets van alle tijden, dat gedrag van mensen. Elke keer neemt het weer een iets andere vorm aan, maar het komt op hetzelfde neer. De geschiedenis blijft zich herhalen, al bepaalt de tijdgeest de toon. Kijk maar naar al die genocides die hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden. Mensen hebben de neiging zich op te stellen als superieure wezens, niet alleen naar dieren, maar ook naar elkaar.’
‘Ik heb vorige maand kippensoep voor mezelf gemaakt,’ ‘zei Ellen. Het hoge woord was eruit.
De anderen staarden haar aan in collectieve verbazing.
Ellen zuchtte, het was nu eenmaal gebeurd. Ze had er spijt van. Het was niet goed te praten. Ze was net zo erg als iedereen.
Het leek alsof niemand iets durfde te zeggen. Haar bekentenis lag waarschijnlijk een beetje in de categorie “Trump verkondigt wereldvrede”, of “Greenpeace stopt met milieu-acties”. Het was net zo onwaarschijnlijk. Ze voelde de behoefte het uit te leggen.
‘Ik was al een week verkouden en het werd steeds erger. Dinsdag werd het zo erg, dat ik dacht: als ik nu niets doe, dan heb ik morgen griep. Dat kon echt niet, want ik zou dan een sollicitatiegesprek hebben. Vroeger maakte mijn moeder altijd kippensoep als ik verkouden was of griep had en dat hielp dan heel goed.’
Nog steeds leek geen van de vier vrouwen te weten wat ze moest zeggen. Ellen staarde naar haar voeten. Toen doorbrak Iris de stilte.
‘Nou ja,’ begon ze voorzichtig. ‘Het was misschien de eerste keer in twintig jaar dat je een dier at. Je dacht dat je het nodig had, als een soort medicijn ofzo.’
Ellen schudde haar hoofd. ‘Nee, dat maakt het niet goed. En ook niet dat ik een biologische kip heb gekocht, met drie sterren voor dierenwelzijn. En dat ik haar bedankt heb en haar mijn excuus heb gemaakt en haar botten heb begraven in het park. Allemaal dingen die ik heb gedaan om het voor mezelf goed te praten. Er was maar een manier geweest waarop ik het een beetje voor mezelf had kunnen verantwoorden en zelfs die vind ik dubieus, maar dat was geweest als ik ergens een kip in het wild had gezocht en haar zelf de nek had omgedraaid waarbij ze nog een kans had gehad om te vluchten.’
‘Heeft het geholpen? vroeg Sophie.
‘Nee,’ zei Ellen. ‘Ik ben een paar dagen doodziek geweest. En die baan heb ik ook niet gekregen. Net goed dus.’
‘Ik vind dat je wel erg streng bent voor jezelf, Ellen,’ zei Fenna. ‘En eigenlijk ook voor ons. Wij zijn allemaal geen dierenbeulen. Ik doneer bijvoorbeeld maandelijks een flink bedrag aan allerlei organisaties voor dierenwelzijn. Iris helpt wekelijks in het asiel met honden uitlaten en hokken schoonmaken en Sophie, nou ja, Sophie heeft een kat.’
Ondanks alles moest iedereen lachen om dat laatste. Ze wisten allemaal dat Sophie een tamelijk fervent vleeseetster was.
‘Maar ik koop geen kiloknallers,’ zei Sophie.
‘Het is toch al heel wat dat er steeds meer mensen zijn die zich bewust zijn van hun gedrag op dit gebied? En dat er minder kiloknallers worden gekocht,’ zei Iris.
‘Jawel, zei Ellen. ‘Maar ik hoor de laatste tijd zoveel mensen die zeggen dat ze minder vlees eten in verband met hun eigen gezondheid. Als ik er dan op doorvraag, krijg ik als antwoord dat ze het niet laten omdat ze het zielig vinden voor het dier, maar alleen voor zichzelf. Is iedereen nu echt zo egoïstisch en liefdeloos? Ik snap het gewoon niet.’
‘Wat kan het je schelen,? vroeg Iris. ‘Als ze maar minder vlees en vis eten. Dan is het doel toch behaald, wat maakt de motivatie dan uit? En alle beetjes helpen toch?’
Ellen vroeg zich af of het zin had om verder te gaan over het onderwerp. Dit had ze al zo vaak meegemaakt. Je belandde in een discussie waarin een soort handel in normen en waarden leek te ontstaan en afwegingen werden gemaakt op supersubjectieve gronden. Ze wist ook dat ze de situatie niet in een avond voor alle dieren kon veranderen. Hoe graag ze dat ook zou willen. Het enige wat ze kon doen, was proberen trouw te blijven aan haar eigen normen en waarden. Het zo goed mogelijk doen. Doen wat in haar vermogen lag. Toch maar doorgaan met haar website, het was beter dan niets. Maar ze ging wel uitzoeken wat ze concreet en praktisch nog meer zou kunnen bijdragen. Dat stond vast.
Waarschijnlijk was het iets evolutionairs waar de mensheid langzaam in zou groeien. Zou het besef van gelijkheid tussen mensen onderling en tussen mens en dier zich langzaam steeds verder onder de mensen verspreiden. Waarschijnlijk was dat de enige manier. En was het daarvoor nodig dat toch keer op keer dezelfde informatie bleef langskomen. Het was nu eenmaal een feit dat mensen het beste leren door herhaling.
‘Zet even iets gezelligs op,’ zei Sophie, gebarend naar de stereo-installatie.
Maar Ellen kon even niets bedenken.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Het is wonderlijk dat ik steeds hetzelfde voorbij zie komen,’ is van Bosjesvrouw. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020