
– Dinsdag, 4 augustus –
De wind die over de dijk jaagt heeft iets ijzigs. Ik liep stevig door met mijn handen in mijn zakken en probeerde mezelf niet teveel verwijten te maken. Dat had toch geen zin. Net zoals om de halve minuut op mijn horloge kijken; dat maakte niet dat ik sneller kon lopen of de tijd stil kon zetten. Nog een half uur had ik. Waarom had uitgerekend vandaag mijn auto het begeven? En wat was er eigenlijk mis met taxi’s? Ik vond het zonde van het geld, zo’n ritje kostte toch al gauw dertig euro. Nee, dit was lekker financieel verstandig. Te laat komen voor het sollicitatiegesprek voor de baan die ik hoe dan ook moest hebben. Hier, midden op de dijk, een taxi bellen had trouwens toch geen zin; geen idee welk adres ik zou moeten doorgeven. Waarom ben ik toch zo onhandig in dit soort dingen?
Positief denken. Hoe vaak had ik dat de afgelopen drie jaar al tegen mezelf gezegd? In ieder geval zo vaak dat het geen enkele indruk meer maakte. Als ik deze baan niet kreeg, dan was het afgelopen. Dat stond vast.
Met mijn een meter vijfenzestig vond ik het een absolute must om laarzen met hakken te dragen naar een afspraak als deze. Zeven centimeter hoog, om precies te zijn. Als er maar geen zweetplekken verschenen in het lichtgrijze jasje dat ik zo zorgvuldig bij de poederroze blouse had uitgezocht. En ik was nog wel naar de MAC store op de Heiligeweg in Amsterdam geweest voor een make-up advies, had de halve winkel leeggekocht en mijn gezicht voelde nu al aan alsof het door de gestaag aanhoudende motregen in een aquarel was veranderd.
Hoe groot was de kans dat en je auto en je fiets er in een tijdspanne van ongeveer drie uur mee ophielden? Had het eigenlijk nog wel zin om het gesprek aan te gaan? Was het niet beter om naar huis te gaan en in bed te gaan liggen met de dekens over het hoofd? Behalve dan dat er over twee maanden geen huis meer zou zijn als dit vandaag niet zou lukken.
Het was zo’n mooie baan, eentje die alles wat ik de afgelopen drie jaar had meegemaakt in een keer goed zou maken. De burn-out, de omscholing. Ik zou opnieuw beginnen, afrekenen met het verleden. Nooit meer onderbetaald zwoegen, bedreigd worden, psychische trauma’s en rugpijn oplopen, maar riant betaald in een schone omgeving lekker voorspelbaar de hele dag achter een bureau zitten. Wat was dat daar in de verte? Werd er aan de weg gewerkt? Het zal toch niet waar zijn dat ik daar straks niet door kan?
Een tractor, zo te zien en een zwarte bestelbus, dwars over de weg. Op de grond een verkreukelde fiets. Er ligt iemand naast. Even lijken mijn voeten niet te kunnen kiezen tussen vertragen of versnellen.
Ik blijk sneller te kunnen lopen dan ik dacht als ik bij het dichterbij komen zie dat het een kind is dat naast die fiets ligt. Er rent een man naar me toe.
‘Help me,’ roept hij.
Ik blijk te kunnen rennen op deze laarzen.
‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik, terwijl ik mijn adem onder controle probeer te krijgen.
‘Ik kon er niets aan doen,’ zegt hij. Tranen stromen over zijn stoppelige wangen. Het is een man van een jaar of veertig en ik schat hem, gezien zijn bemodderde kleding in als de bestuurder van de tractor.
‘Rustig,’ zeg ik en ik leg mijn hand op zijn schouder. ‘Is 112 gebeld?’ vraag ik.
Hij knikt heftig.
Ik kniel naast het kind terwijl hij handenwringend blijft staan. Ze is ongeveer twaalf jaar, lijkt me. Korte spijkerbroek, geschaafde knieën. Bloed op haar witte t-shirt met knaloranje leeuwenprint. Doodstil ligt ze. Half op haar zij. Ik schud aan haar schouder, praat tegen haar. Geen teken van leven. Ik kijk naar de bestelbus waar een andere man koortsachtig iets aan het zoeken is. Ik draai het kind op haar rug, kantel haar voorhoofd naar achteren, til haar kin op en zoek naar ademhaling en hartslag. Niets.
‘Hoe lang ligt ze al zo?’ vraag ik aan de man.
‘Nog maar net,’ zegt hij.
Ik neem het besluit. ‘Kunt u reanimeren?’ vraag ik hem.
Haast onzichtbaar schudt hij zijn hoofd en staart me aan. De andere man komt aangerend, knielt naast me, zet een verbanddoos voor me neer. Ik stel hem dezelfde vraag en krijg helaas hetzelfde antwoord. Wel opent hij het deksel van de verbanddoos en begint er koortsachtig in te rommelen.
Mijn handen voeren automatisch de bewegingen uit die ze zo goed kennen en ik heb het ritme tussen hartmassage en beademen meteen weer te pakken. Net als fietsen, denk ik en terwijl ik dat denk hoest het meisje. In de verte hoor ik een sirene en dan gaat alles ineens heel snel.
– Dinsdag, 8 september –
Al was het alleen maar omdat sneakers zoveel fijner lopen dan hoge hakken, denk ik, maar dat was absoluut niet de belangrijkste reden. Zorgvuldig was ik mijn handen bij de wastafel op kamer zeven. Uit de zak van mijn witte uniformjas pak ik het kladblaadje met de planning voor vanmorgen. Het is alweer bijna tijd om de bloeddruk van meneer Feenstra te meten, zie ik.
Terwijl ik nog wat rommel opruim op de kamer, denk ik voor de zoveelste keer terug aan de twee gesprekken die ik ruim een maand geleden zo kort na elkaar had gevoerd. Het contrast daartussen had niet groter kunnen zijn. De koele reactie, aan de telefoon, van de vrouw die mijn nieuwe manager had moeten worden, toen ik had uitgelegd waarom ik te laat was voor het sollicitatiegesprek. Het leek haast alsof ze dacht dat ik het hele verhaal had verzonnen. Ze wilde me nog wel een kans geven, zei ze minzaam, maar daar had ik hartelijk voor bedankt.
Achteraf denk ik dat ik het zaadje gezaaid werd op het moment dat ik daar op die dijk begon te rennen. Toen ik het meisje twee dagen later in het ziekenhuis had bezocht en ze vrolijk met me praatte over dat ze later juf wilde worden, ontkiemde het definitief. Dat en de zes omhelzingen van haar moeder hadden uiteindelijk voor elkaar gekregen wat alle gesprekken met psychologen en EMDR-sessies de afgelopen drie jaar niet was gelukt. Ik voelde gewoon fysiek in mijn brein hoe de herinnering aan de man van de patiënt die me destijds met een mes had bedreigd naar de achtergrond verdween. Daarna was ik zonder er ook nog maar een seconde over na te denken doorgelopen naar mijn oude afdeling. Het was een gok geweest: ik wist niet of Susan er zou zijn, of ze nog leidinggevende was, maar ze was er. Enigszins verbaasd had ze naar mijn verhaal geluisterd.
Vandaag alweer mijn derde dagdienst. Het is net als fietsen. In de zon.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘De wind die over de dijk jaagt heeft iets ijzigs. Ik liep stevig door met mijn handen in mijn zakken,’is van Marloes Smit-Paesschen. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020