
Daar zaten ze weer, aan de gracht, net als een jaar geleden. Hoewel ze het niet letterlijk hadden uitgesproken, konden ze het eigenlijk zo voor elkaar invullen. Geen van beide waren ze er honderd procent zeker van geweest dat ze hier, of waar dan ook, ooit nog samen wijn konden drinken, een tafeltje van slechts vijftig centimeter breed tussen hen in.
Er was een omhelzing geweest bij de ontmoeting, aan de achterzijde van Utrecht Centraal. Net als de vorige keer, maar deze dagen, de eerste maanden na de crisis, werd geen enkele aanraking ‘for granted’ ervaren. Vijf minuten geleden hadden ze gelachen om elkaars schrikreactie toen de man aan het tafeltje naast hen had geniest. De man had meegelachen.
Niemand hoefde nog langer een hoestje of niesje te vrezen. Behalve wie bang was een verkoudheid of simpele griep op te lopen. Maar wie maakte zich daar tegenwoordig nog druk om? De mensheid was iets heftigers te boven gekomen; had een kernwapen getrotseerd in plaats van een speelgoedzwaardje.
‘Hoeveel feestjes heb jij al gevierd?’ vroeg Eliza. Ze trok haar grijze vest uit en hing het over de leuning van haar stoel. Het was eind september, maar nog steeds behoorlijk warm. Het uitzicht op het water van de Utrechtse gracht bracht nog iets van verkoeling teweeg.
Marion lachte, terwijl ze haar lange donkerbruine haar uit haar gezicht veegde. ‘Heel veel. Ik wil eigenlijk niet meer stoppen. En jij?’
‘Precies hetzelfde,’ zei Eliza. ‘Het lijkt wel alsof iedereen er zo over denkt. Ik zie de meest onwaarschijnlijke vriendschappen om me heen. Mensen die elkaar vroeger niet zagen staan, picknicken en voetballen samen in het park en maken muziek. Buren blijven soep met elkaar delen en veel mensen zijn gewoon gezellig doorgegaan met elkaars honden uitlaten, ook al is het niet meer nodig.’
Ze keken naar de vrolijke jongen die met opgestroopte mouwen, dansend in de namiddagzon iedereen voorzag van pizza’s, pasta’s en liters wijn, alsof hij alles hoogstpersoonlijk had bereid. Hij werd gezien en hij zag de mensen. Zo ging het overal. Sindsdien.
‘Het heeft wel geholpen,’ zei Marion. ‘Dat iedereen tijd had om met elkaar te praten, verstofte gezelschapsspellen uit de kast werden getrokken en mensen straatbrede koren vormden vanaf hun balkons.’
De jongen kwam hun kant op, een dienblad vol glazen wit, rosé en rood balancerend op de muis van zijn rechterhand.
‘Ja,’ zei Eliza. ‘Dat en toch ook het besef van eindigheid. Het idee dat het elk moment mis kon gaan. Zoveel mensen die zich hebben afgevraagd: wat heb ik nu eigenlijk met mijn leven gedaan? Wat hebben we met de wereld gedaan, met de aarde. Hoe hebben we elkaar behandeld?’
‘Twee glazen wit, dames,’ zei de ober en pakte de glazen een voor een van het blad. ‘Ik heb dat ook,’ zei hij. Blijkbaar had hij hun laatste woorden opgevangen. ‘Dat gevoel van: ik ga het allemaal anders doen. Ik ben elke dag dankbaar dat ik daarvoor de kans heb gekregen.’
Eliza en Marion hieven hun glazen naar hem en hij proostte terug met zijn blad. Ze bestelden een pasta verde en een salade caprese. Samen delen, wel zo gezellig en het was niet nodig om enorme hoeveelheden te eten, besloten ze.
‘Hoe lang zouden we het volhouden?’ vroeg Eliza.
‘Wat?’ vroeg Marion.
‘Nou, die dankbaarheid, dat leven met aandacht,’ zei Eliza.
‘Meteen na die persconferentie waarin Rutte aankondigde dat het virus onder controle was,’ zei Marion, ‘nam ik me voor dat ik vanaf dat moment altijd elk uur van de dag dankbaar zou zijn voor de knuffels en zoenen die ik veilig kan uitwisselen.En voor alles eigenlijk. Allerlei problemen die ik voor de crisis had, kwamen me zo onzinnig voor. Ik kon me gewoon niet meer voorstellen dat ik me om bepaalde dingen zo druk had gemaakt.’
‘Ja, dat had ik ook,’ zei Eliza. ‘En ik bedacht meteen dat ik bewust wil gaan genieten van de concerten en films die ik kan beleven met honderden mensen in een ruimte. En van de liefdevolle sfeer op straat.’
‘Volgens mij is het coronavirus uiteindelijk toch stiekem gemuteerd,’ zei Marion. ‘De tentakeltjes waarmee het zich eerst in mensen verankerde, veranderden in vleugeltjes waarmee het iedereen begon te omhelzen.’
Eliza lachte. ‘Ja, zoiets,’ zei ze. ‘En zo ontstond er een soort omgekeerde groepsimmuniteit. In plaats van muren tegen elkaar op te trekken, kwam er besmettelijke liefde. Daardoor verdween de stress en verbeterde ieders weerstand.’
Marion knikte en schoof haar glas iets opzij om de ober die met twee borden kwam aanlopen de ruimte te geven. ‘Ja, dat zou best kunnen,’ zei ze. ‘Weet je wat het is, er is gewoon meer vrede.’
‘Geniet ervan, dames,’ zei de jongen terwijl hij een dampend bord tagliatelle in het midden voor hen op tafel zette waarin de stukjes rode paprika, broccoli en ui overvloedig zichtbaar waren. Het bord met tomaat en romige mozzarella plaatste hij ernaast. In de schonere lucht roken ze basilicum.
‘Zelfs het eten is beter dan vroeger,’ zei Eliza.
‘Alles is liefde nu,’ zei Marion.
En zo was het en zo zou het altijd blijven. Omdat het uiteindelijk, ook al had het even geduurd, tot iedereen was doorgedrongen dat dat het beste was – en feitelijk ook het enig mogelijke – voor alle planeten en wezens.
Dit verhaal is onderdeel van het verhalenproject dat ik startte tijdens de corona-crisis, maart 2020. De beginzin: ‘Daar zaten ze weer, aan de gracht, net als een jaar geleden,’ is van Alice Wessels. Geschreven door Manon Brinkman – © 2020