
Pas toen ik bijna bij het Osdorpplein liep, werd ik me bewust van de stilte. Er was geen muziek. Zelfs geen metalig telefoondeuntje. Niemand neuriede. Er werd ook vrijwel niet gepraat. Mijn geconditioneerde hersenen zochten naar iets wat ik eigenlijk niet wilde vinden: stampende ritmes dwars door elkaar heen, omlijst met geroezemoes waardoor je of in een – voor even – prettige trance terecht kunt komen, of onrustig makende hartkloppingen krijgt. Ongemerkt was ik steeds langzamer gaan lopen.
Deze keer was ik voor het eerst op de vrijmarkt in Osdorp, waar ik sinds een half jaar woon. De laatste bui druppelde wat na. De mensen op de kleedjes doken weg in dikke jassen. Ogen omlaag, koopwaar afgedekt. Evengoed was het druk.
Het onverwachte stiltedecor matteerde de fel oranje hoeden en boa’s. Gewoon een straat, gewoon een paar mensen. Gewoon een dag. Gefilterd door stilte. De vraag werd niet gesteld. Gisteren nog wel, want iedereen vraagt het, zeker als je in Amsterdam woont.
‘Wat ga jij doen met Koningsdag?’
Een vriendin vroeg het me, accent niet op ‘jij’ maar op ‘Koningsdag’. Verlekkerd haast klonk dat woord. Het ging niet om mij, het leek om die dag te gaan, maar ook daarom draaide het niet echt. De vraag dook op uit haar verlangen naar voorproeven van dat collectieve erbij-horen-gevoel wat je op Koningsdag zou kunnen krijgen. Maar waarvan je nooit zeker kunt zijn. Een verlangen dat ik maar al te goed ken. Dus bedacht mijn brein een antwoord dat geen leugen was maar ook geen absolute waarheid en terwijl ik dat deed glimlachte ik bij de herinnering aan een man die ik gisteren tegenkwam.
Het was aan het begin van de avond. Met een vriend liep ik door de Utrechtsestraat. Aan de overkant van de straat zag die vriend een kennis lopen. Ze zwaaiden naar elkaar maar oversteken lukte niet omdat er teveel verkeer was.
‘Wat ga jij doen met Koningsdag?’ riep de vriend daarom maar over de auto’s en fietsers heen.
De glimlach van de man raakte zowat de bovenleiding van de tram. ‘Morgen gaat het regenen,’ riep hij. ‘Dus ik blijf thuis. Ik laat me niet natregenen. Nee hoor, ik blijf thuis.’
Koningsdag, de Pride, dansfeesten, verjaardagen: altijd strijden twee delen in mij om plek. Deel één wil schitteren als Maxima herself, deel twee duikt liever weg in bed. Naast elkaar bestaan mijn verlangen naar een sensuele dans op een wiebelend bootje, vuurwerk en een fantasie over mezelf kleurloos opsluiten op het toilet. Twee delen. Geen van beide wint ooit.
Daarnet leken mijn geliefde en ik koning en koningin, omdat de galerij van mijn zesde etage-appartement net zo goed een bordes had kunnen zijn. We keken naar het vuurwerk in de verte bij de Sloterplas. We dronken wijn en whisky, filosofeerden en maakten plannen voor mooie momenten. Ik betrapte mezelf op zacht geneurie.
En nu schrijf ik dit. In een stilte die vuurwerk is.